Beheer ruigte en rietland
Ruigte en rietland verhogen de biodiversiteit. Vrijwel alle weidevogelsoorten vinden kleine graslandpercelen omzoomd door sloten met rietkragen en ruigtes echter minder aantrekkelijk. De verstorende werking ervan wordt geschat op 200 meter. In riet- en ruigte kunnen namelijk een aantal soorten belagers huizen of ze gebruiken deze als route.
De keuze voor weidevogels maakt dat dikwijls riet- en ruigtebeheer in de kerngebieden voor weidevogels nodig kan zijn. Ruigtes moeten jaarlijks voor 1 november gemaaid worden. Het maaisel wordt bij voorkeur afgevoerd. Riet wordt in januari of februari gemaaid. Het talud van de slootkanten moet meegenomen worden. Binnen 200 à 300 meter van wegen, beplanting en bebouwing kan (lokaal) oud riet blijven staan voor zangvogels als blauwborst en rietzanger, die dit in de broedtijd nodig hebben.
Sloten moeten jaarlijks (gefaseerd) geschoond worden. Kleine hoeveelheden plantaardig schoonmateriaal kunnen op het talud verwerkt worden. Grote hoeveelheden schoonmateriaal en blubber worden bij voorkeur afgevoerd. Dit materiaal verrijkt de oever teveel.