Kuikens voor toekomst
Weidevogels zijn vaak trouw aan een eerder gekozen, succesvolle broedplaats. Die keuze is van levensbelang. Het probleem van de meeste weidevogelsoorten zit in de broedgebieden. Daar moet
- voldoende voedsel voor de oudervogels zijn om in broedconditie te komen;
- veilig kunnen worden genesteld en gebroed;
- voldoende bereikbaar voedsel (vooral insecten) en dekking voor de kuikens zijn.
Weidevogels foerageren bij voorkeur in vochtig kruidenrijk grasland , spaarzaam bemest (bij voorkeur max. 10 ton ruige mest/ha/jaar), met een goede pH hoger dan 4,5. Ook sloten met een hoog peil en laagblijvende oevervegetatie zijn belangrijk. Dat zijn de goede plaatsen voor steltloper- en eendenkuikens om op te groeien. De taluds van de sloten hebben bij voorkeur een helling van minder dan 1 op 3. Zo ontstaat een structuur- en kruidenrijke overgang naar het perceel. Hoe flauwer, hoe beter. Jonge vogels kunnen daar beschutting en dekking vinden tegen predatoren. Door op gebiedsniveau een zorgvuldig gepland randen- en mozaiekbeheer uit te voeren kunnen ze zich ook door dit soort taluds verplaatsen.
Als vuistregel voor een stabiele gruttopopulatie geldt 1,4 ha kuikenland per broedpaar. Veel hangt af van de mozaïek, (tijdelijk) hoge slootpeilen en de variatie in vroege en later te maaien percelen.
Om de kans op predatie te beperken liggen blokken kuikenland bij voorkeur niet verder dan 150 meter van elkaar. Het best kan men de blokken kuikenland verbinden met kruidenrijke (kuiken-)stroken. Voor grutto’s kan de ruimtelijke kwaliteit van het mozaïekontwerp worden getest met het computerprogramma Beheer Op Maat (BOM) van de WUR.
Tien procent ‘zwaar’ beheer (15 juniland) voor kuikens is voor Vogelbescherming een ondergrens. Idealiter groeit dat naar 30% op gebiedsniveau. Dit kan bijvoorbeeld door agrarisch natuurbeheer goed af te stemmen op aansluitende weidevogelreservaten.
Concrete tips en maatregelen voor weidevogels leest u in de factsheets weidevogels van Vogelbescherming.